”Mondjen Colle” noemden de mensen hem. Colle was zijn achternaam.
Een kleine, gedrongen maar oersterke man en een keiharde werker.
Een echte suikernonkel was het niet, want hij zat serieus op zijn centen.
Maar toch was ik niet weg te slaan uit zijn werkhuis.
Ik hielp hem met veel plezier bij het plooien van zinken dakgoten en bij het aanpompen van de blaasbalg als hij de ijzeren haken moest smeden waarmee de “capucinegoten” werden opgehangen.
Ik had het voor hem en hij zag mij ook wel zitten.
”Ge moet loodgieter worden” zei hij “en u specialiseren in het sanitair, dan kunt ge mijn zaak hier overnemen en goed uw brood verdienen”.
Want Mondjen Colle had geen kinderen en hij wilde dat zijn levenswerk verder gezet werd.
Ik ben geen loodgieter geworden.
Maar hij heeft mij wel, zonder het te beseffen, een duwtje naar de chemie gegeven.
Ik wou weten waarom hij de randen van zijn zinkplaten altijd eerst met een nat varkensharen borsteltje insmeerde vóór hij ze aaneen soldeerde.
Het kon toch geen water zijn wat hij over de zink wreef, want het metaal bruiste en het ging meer blinken.
”Da’s ‘sprit sel’,” zei hij, “om de zink te zuiveren zodat de soudure beter pakt”.
Jaren later wist ik dat zijn ‘sprit sel’ een verbastering was van “esprit de sel” – zoutgeest, een gebruiksnaam voor waterstofchloride.
Pure chemie dus dat stukje loodgieterij.
Maar echte loodgieterij werd het voor mij pas ieder jaar op het einde van augustus.
Dan brachten de dorpsgenoten hun lepels en vorken bij Mondjen Colle om ze te laten vertinnen, zodat ze er mooi blinkend uitzagen tegen de grote kermis van begin september.
Dat was voor mij een echt feest.
Nonkel zette in zijn werkhuis een grote oude braadpan op zijn kolenvuur en hij liet er dunne staven tin in smelten.
”Luister eens” zei hij terwijl hij een tinnen staaf tegen mijn oor dubbel plooide.
”Hoort ge dat kraken? Da’s het bewijs dat het zuivere tin is!”
”Als het weinig of niet kraakt, zit er veel lood bij”
En als bewijs moest ik luisteren als hij een loodstaaf samenduwde.
”We zullen maar een beetje lood in de pan gooien” zei hij, “want zuivere tin is te duur en ze smaken het verschil toch niet als ze soep eten!”.
Als de lepels en de “fourchetten” hun tin- en loodbad genomen hadden, werden ze aan een draad opgehangen om uit te lekken en te drogen.
Klaar voor gebruik, tot nonkel en ik ze het jaar daarop terugzagen voor een vers laagje.
Over zware metalen in de soep en de pap gesproken…
Maar tin bleef mij fascineren.
En toen ik in een paar jaar later in Gent chemie ging studeren hoorde ik prof. Eeckhout zaliger over de allotrope modificaties van tin praten.
Allotrope modificaties: een geleerd woord om aan te geven dat sommige stoffen, naar gelang de omstandigheden, een andere kristalvorm kunnen aannemen.
Tin is zo’n stof.
Boven de 16°C is tin een blinkend zilverwit hecht metaal: de bèta-kristalvorm
Beneden de 13,5°C gaat het over naar een andere kristalvorm waardoor het veel minder hecht wordt en de kleur naar grijs-zwart evolueert: de alfa-kristalvorm.
Hoe lager de temperatuur, hoe pulveriger het metaal wordt.
Je kan dit goed zien in de volgende filmmontage waarin men een blokje zilverwit bèta-tin afgekoeld heeft tot –40°C om dan om de 3 minuten een foto te nemen: je ziet het blokje letterlijk verbrokkelen tot een brosse massa alfa-tin:
Tinpest in actie
Dit “vergaan” van tin bij lage temperaturen was vooral in de middeleeuwen een echte tinpest: bij koude winters zakten de tinnen orgelpijpen in de kerken als kaartenhuisjes in mekaar.
Ook poolreiziger Scott kreeg er mee te maken, toen zijn met tin gesoldeerde jerrycans vol kerosine leegliepen en hij de strijd met Amundsen om als eerste de zuidpool te bereiken, verloor.
En de soldaten van Napoleon verloren hun broek in de bittere Russische winterkou omdat hun tinnen knopen het begaven!
Het schijnt zelfs dat die fameuze “hand van Napoleon” niets met maagpijn van de keizer te maken had: hij hield gewoon zijn knopenloze broek op!
Maar dat laatste verhaal heb ik niet van prof. Eeckhout en ook niet van Mondjen Colle.
Dat heb ik zelf verzonnen…
Tjonge wat interessant dat gedrag van tin. Geldt hetzelfde voor andere metalen zoals lood of zink op andere temperaturen?
BeantwoordenVerwijderenDag Arjen
BeantwoordenVerwijderenHet optreden overgangen van de ene kristalvorm naar de andere in functie de temperatuur (allotropie) is bij metalen geen zeldzaamheid.
Maar die overgangen verlopen meestal veel minder spectaculair dan bij tin.
Dit heeft te maken met het feit dat de overgangstemperaturen veel hoger liggen dan voor de overgang van beta-tin naar alfa-tin en dat de eigenschappen van de verschillende allotrope vormen niet zo opvallend verschillen als bij tin.
IJzer bijvoorbeeld gaat boven de 900°C over van alfa-ijzer (ferriet) naar gamma-ijzer (austeniet.De kristalvorm van ferriet kennen we allemaal: het is de gecenterde kubus die voorgesteld wordt door het atomium in Brussel. De kristalvorm van austeniet wijkt daarvan af: het is een vlakkengecenterde kubus. Dus atomen in het centrum van de zijvlakken van de kubus en geen in het centrum van de kubus zelf.
Beide allotrope ijzervormen behouden hun hechte structuur. Er is in dit geval geen sprake van verpulvering. Maar toch is er een merkwaardig verschil in eigenschappen: ferriet is magnetisch, austeniet niet. Als je dus een ijzeren nagel voldoende verhit, verliest hij zijn bij hoge temperatuu vrij plots zijn magnetisme. Dit experimentje heb ik indertijd in mijn fysicalessen talloze keren aan mijn leerlingen gedemonstreerd…
Toch nog even dit: ijzer vertoont nog meer allotrope vormen dan de alfa- en de gammavorm.
Allotropie bij ijzer en de overgangen tussen die allotropen is een ingewikkeld geval. En bijgevolg was het indertijd een typische examenvraag bij prof. Eeckhout!
Er zijn wel nog andere metaalpesten bekend.
Maar dat zijn geen gevolgen van overgangen van de ene kristalvorm naar de andere. Geen allotropie dus.
Die pesten zijn een gevolg van chemische reacties van metalen met stoffen uit de omgeving.
Zo is er bronspest.
Brons is een legering. En de koperverbindingen in die legering reageren met vochtige lucht. Daardoor ontstaan er blauwgroene vlekken op het brons. Als men geen beschermende maatregelen treft breidt dit proces voortdurend uit. Zo worden b.v. bronzen standbeelden aangetast: bronspest of bronsrot.
Ook zinkpest is bekend.
Die aantasting gebeurt in zink-legeringen. En dit keer reageert het lood dat er in aanwezig is met vochtige lucht. Daardoor ontstaan er voortschrijdende witte vlekken op de zinklegering, die er op den duur helemaal door verbrokkelt: zinkpest
Naar het schijnt hebben o.a. oude modeltreintjes en modeltreintjes van Märklin daar nogal last van. Een ramp voor de verzamelaars van die dingetjes…
Ik hoop dat dit uw vraag voldoende beantwoordt.
Mvg
Hervé
Fijn nog eens iets te horen van metalurgie.
BeantwoordenVerwijderenEen groot gedeelte van mijn spoorwegloopbaan heb ik me bezig gehouden met het ijzer-koolstofdiagram ( voor velen een nachtmerrie) , legeringen en oppervlakte behandelingen van metalen, ook in het vakonderwijs.
De kristalstructuren wijzigen ook naargelang de hoeveelheid koolstof in het staal ( ijzer).
Als je er nog andere elementen gaat aan toevoegen wordt het nog boeiender.
R
Ja Roger, dat is voor mij ook al lang geleden.
BeantwoordenVerwijderenEn ik heb er alleen maar in het eerste jaar iets van geleerd, omdat ik nadien voor de richting organische chemie en biochemie gekozen heb. Daar kwam weinig staal bij te pas.
Hervé