Toen ik in 1957 aan mijn middelbaar onderwijs begon, maakte ik al vlug kennis met de meetkunde.
Meetkunde nam in die tijd een belangrijke plaats in, in het wiskunde-onderwijs
Scherpe hoeken, stompe hoeken, bissectrices, middellijnen, middelloodlijnen,…
En de stelling van Pythagoras, het “ezelsbrugske”, natuurlijk.
Ik zie het nog allemaal vóór mij.
De strenge priester-leraar in zwarte soutane (Eerwaarde Heer Waterschoot – den Tuut) die het ons allemaal aan bord uitlegde.
En dan dat mondeling examen in het Gentse Atheneum aan de Voskenslaan, dat ik moest afleggen om een studiebeurs te verkrijgen!
Als 12-jarige moest ik daar voor een jury bewijzen dat de som van de drie hoeken van een driehoek 180° bedraagt!
En verdraaid ik kon het! Ik kan het zelfs nu nog, want ik ben dat moment nooit vergeten.
Ik moest er aan terugdenken toen ik de opgave voor het vrijdag-puzzelke aan het klaarstomen was.
Wie de stelling van Pythagoras nog kent en weet wat een middellijn in een driehoek is, zal er niet al te veel moeite mee hebben, denk ik.
Probeer het maar eens:
In de driehoek ABC heeft men de middellijnen AA’ en BB’ geconstrueerd.
Bij deze driehoek snijden die twee middellijnen elkaar onder een rechte hoek.
BC = 30 cm en AC = 40 cm.
Wat is dan de lengte van de zijde AB, die ik in rood heb aangeduid?
Laat het me weten tegen paasavond: herve.tavernier2@pandora.be
Maandagavond om 21.30u. haal ik Pythagoras uit de kast.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten